Op deze pagina ga ik jullie meer vertellen over mijn motivatie om de pabo te gaan doen. Jullie zullen meer te weten komen over wat mijn motivatie was voordat ik aan de pabo begon, maar ook wat mijn motivatie op dit moment is om door te gaan met deze opleiding. Daarbij vertel ik ook wat mijn missie is als leerkracht basisonderwijs. 

Motivatie

Vroeger wilde ik altijd al juf worden. Op elke verjaardag zorgde ik er wel voor dat we schooltje gingen spelen en maakte ik de mooiste PowerPoint presentaties. Om de een of andere reden had ik mijzelf op de middelbare school op het idee gebracht dat de pabo een slecht idee voor mij was en dat ik dus echt nooit een juf zou worden. 

In havo 4, 2015, begon ik mij te oriënteren op alle opleidingsmogelijkheden. Vanaf begin af aan was ik erg wispelturig. Zo'n beetje elke studie is ooit wel 'de' opleiding geweest die ik zou gaan doen, van accountancy tot aan event- en hotelmanagement tot aan binnenhuisarchitect. Mijn studiekeuze veranderde elke twee weken. Ik ben naar veel open dagen geweest van verschillende opleidingen en uiteindelijk toch ook wezen kijken bij de open dag van de pabo.

In 2017 moest ik dan eindelijk de keuze gaan maken welke opleiding zou het voor mij worden. Ik heb mij toen ingeschreven voor de pabo, maar drie weken voordat het jaar zou beginnen heb ik mijzelf weer uitgeschreven. Ik was toch nog niet zeker van mijn keuze en heb daarom een tussenjaar genomen. In dit tussenjaar ben ik een half jaar naar Australië gegaan als Au pair. Dit is iets wat ik al heel lang had willen doen en ik ben erg blij dat ik dit, heel spontaan, toch heb gedaan.

In Australië kwam ik meerdere keren tot het besluit dat ik alsnog juf wilde worden. Een voorbeeld van een moment dat ik wist dat ik juf wilde worden, was toen ik op een groep van 10 kinderen moest passen in een kerk in Sydney. Ik moest de kinderen de hele ochtend vermaken, omdat de moeders bijbel studie hadden. De groep bestond uit 10 kinderen van verschillende leeftijden. Ik had als doel om ervoor te zorgen dat alle kinderen een fijne tijd hadden en met een goed gevoel weer naar huis zouden gaan. Ik heb er alles aan gedaan om de kinderen uit te dagen en ze een veilig en vrij gevoel te geven.  Op het einde van de ochtend kwam er een meisje naar mij toe wat het volgende zei: 'Thank you miss Babet, I had a great time', waarna zij mij een dikke knuffel gaf. Doordat zij mij aansprak als miss Babet (zo spreken de kinderen daar hun leraren aan), realiseerde ik mij dat ik voor een klas staan ongeveer hetzelfde is. Dit was voor mij een moment dat ik wist dat ik de pabo wilde gaan doen.

Toen ik terug kwam uit Australië, heb ik een dag meegelopen met een kleuterjuf op een basisschool bij mij in de stad. De kinderen hadden mij nog nooit gezien, maar vertrouwden mij meteen en zagen mij als een echte juf. Na deze dag was ik nog meer gemotiveerd om de pabo te gaan doen. Ik kon niet wachten tot het eindelijk september was.

Sinds ik op de pabo zit, krijg ik steeds meer motivatie om juf te worden. De grootste motivatie is toch wel de praktijkervaring die je krijgt op de pabo. Doordat ik stage loop, weet ik zeker dat dit het beroep is wat ik wil gaan beoefenen later. Ik ben zelf heel praktijkgericht en totaal niet theoretisch. Daarom ben ik heel blij dat de pabo niet alleen een studie is waar je alleen maar theorie naar binnen geschoven krijgt. Op de pabo krijg je wel veel theorie over je heen, maar deze theorie kan je meteen aan de praktijk koppelen en ook weer uitvoeren in de praktijk. Dit is voor mij een hele grote reden dat ik voor de pabo heb gekozen. Doordat ik de theorie meteen kan koppelen aan de praktijk, onthoud ik het beter. 

Tijdens mijn lessen op de pabo heb ik ook motivatie gekregen om door te gaan met deze opleiding. Een voorbeeld wat de hele tijd bij mij blijft was tijdens een PPO les. Dit is een les waaraan je gaat werken aan je persoonlijke professionele ontwikkeling. Mijn mentor vertelde tijdens deze les een verhaal over een jongen, een tweedejaars, die een heel groot verschil had gemaakt in zijn stageklas. Hij ging stage lopen in een klas waar de sfeer heel negatief was en heeft tijdens zijn stage periode de klas om weten te zetten in een positieve klas. Ik vind dit heel knap, want in het tweede jaar van de pabo loop je maar een dag in de week stage. Dit is iets wat ik ook wil kunnen en dit geeft mij veel motivatie.

Het laatste voorbeeld waardoor ik nog meer motivatie heb gekregen om juf te worden, komt door mijn stage. Op stage heb ik een juf gezien die heel negatief was over haar eigen klas. Ze had meer dan 30 kinderen in de klas, waarvan zij vond dat het bijna allemaal ‘probleemkinderen’ waren. Ik vond dit zo bizar om te horen. Ze kon geen goed woord over haar eigen klas spreken. Er waren op die school drie onderbouw klassen. Als kinderen op vierjarige leeftijd naar school gaan, kan het niet zo zijn dat alle probleem gevallen naar haar klas worden gestuurd. De andere twee onderbouw klassen, waaronder de onderbouw klas  van mijn mentor, hadden ook 30 kinderen in de klas. Er was zo’n groot verschil tussen die twee klassen en de klas van de negatieve juf. Ik wilde op dat moment heel graag de klas van die juf overnemen, om er een positieve klas van te maken. Deze ervaring heeft mij heel erg gemotiveerd om een goede juf te worden. In het stuk tekst hieronder lees je meer over mijn missie, wat hierop aansluit.

Missie

Mijn missie in het vak leerkracht basisonderwijs is om uit elk kind het beste te halen. Ik ben van mening dat een leerkracht de schooltijd en de ontwikkeling van een kind kan maken of breken. Elk kind gaat naar school, omdat hij/zij wil leren. Deze leerdrang komt vanuit het kind, vanuit zijn 'nature'. Echter ben ik van mening dat de leerling dit niet helemaal alleen kan. De leerling heeft een juiste leeromgeving nodig om zichzelf te kunnen ontwikkelen. De nurture-theorie komt hier daarom ook ter sprake. In het boek 'Onderwijs aan het jonge kind... een vak apart' staat dat mensen bij de nature-theorie ervan uit gaan dat het kind door erfelijke factoren en via rijping tot ontwikkeling komt. Ze zeggen dat de omgeving er niet veel toe doet. In het boek staat over de nurture-theorie dat mensen daar vinden dat de omgeving juist het leren van het kind beïnvloedt en dus ook van groot belang is (Bosch & Boomsma, Onderwijs aan het jonge kind... een vak apart, 2013, p. 30).

Ik ben van mening dat er een combinatie is van de nurture- en de nature-theorie. Het kind heeft dus zelf erfelijke eigenschappen waardoor hij tot ontwikkeling komt, maar heeft daarvoor ook zijn omgeving nodig. Om dit standpunt te ondersteunen wil ik het praktijkvoorbeeld uit het stuk tekst 'Motivatie' erbij halen. Ik heb daar verteld over de negatieve leraar op mijn stageschool. Ik vind dat dit voorbeeld laat zien dat de leraar een groot verschil kan maken bij kinderen. Hierbij ga ik vanuit dat de kinderen zelf al de drang om te leren hebben.

Een leerkracht kan ervoor zorgen dat het kind het beste uit zichzelf haalt. Mijn missie is daarom om ervoor te zorgen dat kinderen het beste onderwijs krijgen. Dit wil ik doen door heel veel in de leeromgeving te investeren. De begrippen: relatie, competentie en autonomie staan bij mij centraal. Luc stevens heeft bedacht dat dit de drie basisbehoeften zijn die een kind nodig heeft in een leersituatie. In het boek ‘Onderwijs aan het jonge kind… een vak apart’ staan de drie basisbehoeften uitgeschreven. De eerste basisbehoefte is relatie. De leraar kan tegemoet komen aan deze basisbehoefte door veel interactie te hebben met de kinderen, beschikbaar te zijn voor de kinderen, het vertrouwen te hebben in de kinderen, ze verantwoordelijkheid te geven en om sensitiviteit en responsiviteit te tonen aan de kinderen. De tweede basisbehoefte is competentie. Een leraar kan tegemoetkomen aan deze basisbehoefte door de kinderen veel uitdaging en ruimte te bieden, ook moet de leerkracht de kinderen de mogelijkheid bieden om iets te laten mislukken. De laatste basisbehoefte is autonomie. De leraar kan tegemoetkomen aan deze behoefte door de eigenheid en uniciteit van de kinderen te respecteren. Later wil ik deze drie basisbehoeften terug laten komen in mijn klas (Bosch & Boomsma, Onderwijs aan het jonge kind... een vak apart, 2013, p. 24).

Ik wil later in mijn klas ook een hele positieve sfeer. Ik wil kinderen op een positieve manier aanspreken, omdat ik denk dat de kinderen daar meer van leren dan wanneer je ze negatief aanspreekt. Ik heb gemerkt op stage dat kinderen meer zelfvertrouwen krijgen als je dingen op een positieve manier brengt. Een voorbeeld is als een kind een fout heeft gemaakt. Je kan dan zeggen dat het kind niet goed heeft gemaakt en dat hij het maar moet verbeteren. Wat je ook kan doen is dat je eerste de dingen opnoemt die hij goed heeft gedaan, om vervolgens te zeggen dat er ergens iets mis ging waar het kind nog even naar moet kijken, maar dat het daarna zeker goed zal gaan. Een ander voorbeeld van op een positieve manier aanspreken is op het moment dat je in de groep positief gedrag benoemt. Als je in de groep zegt hoe goed een kind al zit of hoe goed bezig een kind is, dan zullen andere kinderen dit gedrag kopiëren. Dit vind ik een betere aanpak dan wanneer je de hele tijd dingen opnoemt die niet mogen. Kinderen weten dan alleen wat niet mag en niet wat wel mag, waardoor zij hun gedrag niet zullen veranderen.

Rita Pierson is voor mij een voorbeeld als het gaat om relaties met leerlingen en positiviteit in de klas. Zij was een keer als gastspreker bij TEDTalk en daar is een filmpje van opgenomen. Dit filmpje motiveert mij heel erg. Ik wil later een leraar zijn net zoals Rita Pierson. Hieronder zie je het filmpje van TEDTalk.

(Frazier, Z.D.)

(TEDTalk, 2013)

Ik wil ook een leraar zijn die erg consequent is. Ik ben vroeger heel zwart-wit opgevoed. Ik wist duidelijk wat wel en niet mocht. Er was geen grijs, onduidelijk gebied. Daardoor wist ik waar ik aan toe was en er was toch ruimte voor grapjes. Ik wil dit later ook in mijn klas. Ik denk dat dit belangrijk is voor de kinderen. Zo kunnen zij mij beter vertrouwen en zal de relatie tussen mij en de kinderen veel beter zijn.

Ik wil ervoor zorgen dat kinderen een breed wereldbeeld hebben. Tegenwoordig vind je in de samenleving veel verschillende culturen. Ik wil dat kinderen in mijn klas veel van de hele wereld af weten en dat ze niet in hokjes denken. Ik wil dat bij mij in de klas alles mogelijk is en kinderen niks gek of raar vinden. Ik wil dat kinderen weten dat zij niet de enigste zijn op de wereld, maar dat er ook nog anderen zijn. Ik wil ze leren om aan elkaar te denken. Ik wil niet alleen dat kinderen veel van de wereld af weten, maar ook veel van zichzelf. Identiteitsvorming vind ik ook heel belangrijk. Elk kind is namelijk anders en heeft het recht om zichzelf te uiten in welke manier dan ook. Ik wil dat kinderen hun identiteit kunnen vormen door bijvoorbeeld het uiten van hun mening (debatteren), maar ook door aan te sluiten op verschillende interesses van de kinderen. Door nieuwe dingen te proberen komen kinderen erachter wat zij wel of niet leuk vinden.

Tot slot wil ik de kinderen veel laten samenwerken. Kunnen samenwerken is een eigenschap waar je later veel gebruik van moet maken. Ik vind het nodig dat kinderen dit op jonge leeftijd al leren. Toch wil ik de kinderen ook leren om zelfstandig te zijn. Ik wil dat zij zelf keuzes leren maken en leren dat zij zelf verantwoordelijk zijn voor bepaalde dingen. Ik denk dat kinderen dit kunnen doen door bijvoorbeeld hun eigen schoolwerk in te plannen. Dit zie je terug in het Dalton onderwijs. In het Dalton onderwijs wordt gebruik gemaakt van weektaken. Bij weektaken hebben kinderen de vrijheid om zelf hun werk in te plannen, maar dragen zij wel de verantwoordelijkheid voor het maken hiervan (Vereniging, 2014).

Ik wil niet alleen dat de kinderen mij zullen onthouden als leraar, maar ook dat ze alle belangrijke dingen die ik ze mee geef onthouden, zodat zij zichzelf staande kunnen houden in deze maatschappij.

 

Klik op de knop hieronder om meteen door te gaan naar de volgende pagina over mijn onderwijsvisie.

Hoi